Messing warmhoudbak paaseieren, 1925

Hartverwarmend paasitem

Dit glanzend goudkleurig object, in de vorm van een groot ei op pootjes, is een warmhoudbak voor paaseieren. Deze werd gevuld met heet water en op de paastafel gezet om de gekookte eitjes warm te houden. Al in de voorchristelijke traditie symboliseerde het ei nieuw leven dat ieder voorjaar aanbrak. Mede daarom werd het later gekoppeld aan de opstanding van Jezus op paaszondag.
Volgens de rooms-katholieke traditie begint op Aswoensdag, de dag na carnaval, de vastentijd. Veertig dagen lang was het niet de bedoeling dat je vlees of andere dierlijke producten, zoals eieren, at. Tijdens deze periode ontstond er dus een flink voorraadje eieren, die gekookt langer houdbaar bleven. Een meer praktische verklaring waarom vanaf paaszondag veel gekookte eieren worden gegeten. Maar er zijn nog veel meer verhalen op te sporen over de koppeling van eieren met Pasen.

Rome en de paashaas

Volgens het rooms-katholieke volksgeloof werden alle paaseieren meegebracht uit Rome. De kerkklokken zouden op de avond van witte donderdag naar Rome zijn gevlogen om paaszaterdag laat weer terug te keren met grote hoeveelheden versierde paaseieren. Deze werden vervolgens overal ‘gedropt’,  zodat ze op paasmorgen door de kinderen verzameld konden worden. Dit verhaal verklaarde aan kinderen waarom de kerkklokken niet meer luidden tussen de mis van Witte Donderdag en de ochtend van Pasen. Was je niet katholiek, dan had je een andere verklaring hoe die paaseieren in de tuin kwamen: namelijk dankzij de paashaas.

Vele verhalen en mythes over Pasen, de paashaas, het verstoppen van eieren en de lente met de hoop op nieuw leven verstrengelen zich met elkaar en met oude, voorchristelijke rituelen. Het is twijfelachtig of ze allemaal correct zijn, maar mooi zijn de verhalen wel.
Zo zou ter ere van Eastra of Ostara, een Germaanse godin van de lente en de vruchtbaarheid, in maart een tweedaags lentefeest worden gevierd: Ōstarūn. Of de godin werkelijk vereerd werd door de Germanen, is de vraag. Het verband tussen de godin en een aantal paasrituelen wordt later gelegd door Jacob Grimm (1785 — 1863), Duits taalkundige en schrijver van de bekende volkssprookjes. Dat er een Germaanse lentefeest heeft bestaan, kan overigens wel met zekerheid worden aangenomen. De kerk heeft dit heidens voorjaarsfeest geprobeerd te kerstenen door het samen te laten vallen met Pasen en de opstanding van Jezus.
Easter en Ostern, de Engelse en Duitse benaming van Pasen, lijken afgeleid te zijn van de naam van deze vruchtbaarheidsgodin. Het zijn echter tegelijkertijd de moderne equivalenten van Ēostron en Ōstarūn, twee woorden die terug te voeren zijn op het Oergermaanse woord voor het oosten, daar waar de zon opkomt: Austrōn. En dit woord is op zijn beurt weer zo oud, dat het verwant met het Litouwse woord voor dageraad, Aušrà en het Griekse Ēōs. Taalkundig gezien lijkt het lentefeest dus vernoemd te zijn naar de terugkeer van de zon.

De mythe van de paashaas zou zijn oorsprong vinden bij een oude Germaanse stam. De godin Ostara red een vogeltje dat bijna door de laatste winterkou is gestorven. Ze geneest het vogeltje door het te veranderen in een haas. Uit dankbaarheid legt de haas op een dag in het jaar eieren leggen als geschenk, de dag waarop de Ostara vereerd werd. Een ander verhaal vertelt dat Ostara boos was op haar kip die alsmaar haar eieren kapot pikte of verstopte, als straf veranderde ze de kip in een haas die de eieren weer ging zoeken. Vroeger was het gebruikelijk verhalen en mythen van generatie op generatie aan elkaar werden doorverteld. Dit betekent natuurlijk ook dat er verschillende versies ontstaan, maar deze hebben wel allemaal eenzelfde uitkomst: een haas die eieren legt.
Rond 1680 is in Duitsland de eerste geschreven bron te vinden die de paashaas noemt. Het verhaal over de haas die je gekleurde eieren cadeau deed als je lief was geweest verspreidde zich langzaam verder over West-Europa en Amerika. Het werd een ritueel met een snufje opvoeding.
Ook vermelden sommige bronnen dat de godin Eastra / Ostara haar aardse verschijningsvorm zou hebben gehad in een haas. De haas staat immers sinds de oudheid symbool voor het begin va de lente vanwege zijn vruchtbaarheid.
En tot slot: hazen doen hun winterslaap in zelfgegraven holen of kuilen in de grond. Nadat ze dit verlaten hebben, worden deze kant-en-klare schuilplaatsen gebruikt door sommige vogels om hun eieren in te leggen. Opnieuw een vermenging van eieren, vruchtbaarheid, lente en de haas. 

Versieren en verstoppen

Eindelijk mochten er weer eieren worden gegeten na een lange periode. Om dit feestelijke moment met Pasen extra luister bij te zetten en er nog meer van te genieten, zou de gewoonte zijn ontstaan de eieren bont te kleuren en te versieren. Maar eieren waren in veel (oude) culturen een symbool van nieuw leven en het gebruik om om ze te kleuren en beschilderen is bijvoorbeeld ook bekend bij de oude Egyptenaren en Babyloniërs.

De traditie om in huis rondom Pasen versierde paastakken neer te zetten lijkt - opnieuw - een link te hebben met voorchristelijke Germaanse gebruiken. De heilige-boom cultus speelt hierin de hoofdrol. Waarschijnlijk vierden sommige stammen de komst van de lente door eieren in de meibomen op te hangen.

Het verstoppen van paaseieren is mogelijk ook verbonden met een oud ritueel. De eieren werden onder een laagje aarde begraven op de akkers. Men geloofde en hoopte dat zo op groeikracht en een vruchtbare grond met als resultaat een goede oogst. 

Kluwen

Pasen is dus gedeeltelijk verbonden met oeroude lentefeesten en voorchristelijke gebruiken. Maar er is ook een relatie met het joodse feest Pesach, het vrijheids- of matsefeest. Met dit feest herdenken de Joden de Exodus uit Egypte en hun bevrijding van de slavernij. Pesach vindt altijd in de lente plaats. Het Hebreeuwse woord voor het christelijke Pasen is overigens Pascha. En hier zien we weer een verband met het Griekse woord pascho wat ‘lijden’ betekent.
Al met al een fascinerende kluwen van heidense gebruiken, volksvertellingen, taalkundige verknopingen en christelijke rituelen die allemaal naar het hedendaagse Pasen leiden. 

edelsmiD

De maker van de warmhoudbak, edelsmid A.F. van den Hout (Utrecht, 1883), heeft in zijn leven nogal wat rondgereisd. Hij werkte onder meer in Keulen en in Utrecht bij de edelsmederij Brom. In 1917 gaat hij in Weert wonen (op de Emmasingel 11) en gaat in de leer bij de Kunstwerkplaatsen Esser. In 1922 vestigt hij zich als zelfstandig edelsmid. Dit overigens zeer tegen de zin van Henri Esser die er nu vlakbij een geduchte concurrent bij kreeg.
Van den Hout voert belangrijke opdrachten uit voor onder andere de kerk van O. L. Vrouw in het Zand in Roermond en de Servaaskerk te Maastricht. In 1959 overlijdt hij, waarna het bedrijf wordt opgeheven. 

A. F. van den Hout, Warmhoudbak voor paaseieren 1925, messing

A. F. van den Hout (Utrecht, 1883 — Weert 1959)
Warmhoudbak voor paaseieren 1925
messing (gedreven en gegoten), 24 cm hoog, diameter 15 cm
verwerving: aankoop van de orde minderbroeders franciscanen
inventarisnummer: 7904