De kelders van Museum W

Een kijkje in de kelders

De geschiedenis van het pand van Museum W, aan de Markt 7 te Weert, begint in de 16e eeuw. Tot op de dag van vandaag heeft het gebouw in de loop der tijd verschillende functies en verbouwingen gekend, maar oorspronkelijk diende het als bestuurscentrum van de stad.

Weert ontwikkelde zich vanaf de 14e eeuw, gestimuleerd door de heren van Horn. Deze stadswording wordt min of meer voltooid in 1414, wanneer Willem VII van Horne de stad het marktrecht verleent. Tot ongeveer halverwege de 16e eeuw heeft Weert geen vaste plek waar zij haar bestuurlijke en rechterlijke taken uitvoert. Het bestuur komt daarom regelmatig bijeen in de huizen van voorname lieden en kooplui, wordt op het kasteel van de graaf ontboden of vergadert in een herberg: “item doen dy burgemeesters mijn ghenadige heer te gast hadden bij Jan in den Vrijhoeve, doen verteert soe aan wijn, cost en de pasteyen, facit XLIII gulden en XIX halve stuivers.” ‘Mijn ghenadige heer’ was in dit geval Philips van Montmorency, de graaf van Horne en heer van Weert.
In de 16e eeuw was de macht van Weert op haar hoogtepunt en het was dus niet zo vreemd dat men besloot tot de bouw van een eigen bestuurscentrum. Eind zomer 1543 wordt een eerste aanzet gedaan tot de bouw van een stadhuis. Uit de archieven van dat jaar blijkt dat er door ene Johan Puytlinck grauwe stenen zijn geleverd voor het metselen van “dat huys”. Ook in de jaren daarna worden in de burgemeestersrekeningen betalingen vermeld voor de bouw van het “nuwe huys”. De eerste echt ‘harde’ verwijzing naar het stadhuis vinden we pas terug in de burgemeestersrekening van 1548-49. Daar wordt melding gemaakt van een betaling van 600 gulden voor timmerwerkzaamheden aan het “stadthuys”.
In de loop der jaren huisvestte het gebouw, behalve stadhuis, onder meer op zolder een graanopslag, fungeerde het als bewaarplaats voor “schietgeweiren, snaphaenen en pistolen” en werd in de 18e eeuw een vleeshal in de kelders ondergebracht.

In 1828 verkeerde het oude stadhuis in zeer slechte staat. Het gemeentebestuur besluit tot sloop van de zeer bouwvallige voorgevel en het dak. De keldergewelven en grote delen van het opgaande metselwerk echter, worden behouden.
Ook het nieuwe stadhuis dient nog steeds meerdere ‘bewoners’ onderdak te bieden: het gemeentebestuur, een brigade van de Koninklijke Marechaussee met gevangenenkamer en stalling voor zeven paarden, een stadsvleeshal en een schoollokaal met onderwijswoning.
Dit stadhuis, zoals we het nu min of meer kennen, ondergaat in de bijna 200 jaar daaropvolgend nog verschillende veranderingen en verbouwingen, waarvan de verbouwing uit 1911 de meest ingrijpende is. De huidige indeling en de aankleding van diverse gangen, traphal en raadszaal stamt uit die tijd. Evenals de plaatsing van een opvallende nieuwe voorzetgevel in neorenaissancestijl langs de Markt en Meikoel.

De uitgebreide historie van het gebouw is straks zichtbaar en (digitaal) beleefbaar in Museum W. Nu echter, duiken we alvast de kelders in, omdat hier het fundament en de meest originele sporen van het 16e eeuwse gebouw zichtbaar zijn.  [foto's bij dit artikel door Jeroen Kuit]   

Museum W kelder

De kelder

De kelder bestaat uit twee naast elkaar gelegen tongewelven die van elkaar gescheiden zijn door een lange muur. Voor de bouw is een baksteen van fors formaat gebruikt, iets dat wijst op hoge ouderdom. Die baksteen is overigens maar op enkele plekken zichtbaar, aangezien de meeste bouwdelen een gepleisterde afwerking hebben. De vloeren van alle kelderruimtes dateren waarschijnlijk van de verbouwing in 1911 en zijn gelegd met machinale baksteenklinkers in halfsteens verband.

Museum W kelder

Het onderste deel van deze muur hierboven springt trapsgewijs naar binnen. Dit diende ter versteviging van de fundamenten en mogelijk als waterkerende maatregel. Langs deze buitenmuur liep vroeger namelijk de Speelhuysgraef, een slootje dat de stad door midden deelde en van singel tot singel liep.

Museum W kelder

Het bij de voorgevel toegepast halfgewelf, dat aansluit op de kop van het hoofdgewelf.

Een stadse toren

Hoe zag het gebouw, dat op dezelfde plaats stond als het huidige pand van Museum W, er oorspronkelijk eigenlijk uit? We weten er weinig van, maar in de kelder ter hoogte van de voorgevel zien we iets verrassends: ter plaatse van de aansluiting op de middenmuur staan enkele schuin geplaatste wanden, waarin nog sporen zichtbaar zijn van scharnieren van een oude deur. Er is wel gesuggereerd dat het hier de ondersteuning betreft van een meerhoekige toren, maar inmiddels wordt deze theorie niet meer gesteund.

Museum W kelder

Op basis van een stadsplattegrond uit 1570 en enkele 18e eeuwse schilderijen lijkt het oude stadhuis op of vlak achter de oostgevel een torentje te hebben gehad. Dit wordt bovendien ondersteund door de vermelding in de archieven van reparatiekosten aan de toren én is te zien op het 18e eeuwse schilderij De Legende van de Rogstaekers uit de collectie. Op de achtergrond is namelijk een topografisch accuraat stadsgezicht van Weert met het stadhuis, voorzien van toren, geschilderd. Het lijkt er echter op, dat het hier een houten toren betreft die achter de gevel op het dak was gebouwd.

Sporen van een vleeshal

Al in de middeleeuwen kende men een vorm van kwaliteitscontrole op verse levensmiddelen zoals vlees en vis. Anna van Egmond, vrouwe van Weert, bepaald in 1534 dat de kwaliteit van de producten voortaan door keurmeesters moest worden beoordeeld. Wel werd het geslachte vlees nog steeds in de buitenlucht op het markplein verkocht. Om bederf door de hitte in de zomer tegen de gaan, besloot het stadsbestuur in 1767 dat onder het stadhuis een vleeshal ingericht zou worden. De plaatsen in de vleeshal werden bij loting uitgegeven aan slagers uit Weert en Nederweert. Op diverse plekken in de kelder zijn grote vleeshaken in het plafond bevestigd. Hieraan hingen waarschijnlijk de geslachte dierkarkassen.

Museum W kelder

Middeleeuwse waterput

In de noordwestelijke kelderruimte bevindt zich een waterput daterend uit de bouwperiode, opgetrokken met mergelblokken. Alleen de bovenste rand is, waarschijnlijk in 1911 tegelijkertijd met het leggen van de vloer, opgemetseld in betrekkelijk kleine rode baksteen. In de notulen van de Raad van 1913 lezen we het volgende: De voorzitter deelt op 15 april mee dat zich vlak bij het fundament van de zware muur die dwars door het stadhuis loopt een put bevindt van ongeveer anderhalve meter doorsnede en vanwege de “eigenaardigheid en de geheimzinnigheid” van deze vondst, stellen B&W voor om een nader onderzoek te laten plegen.

De in dit kelderdeel dichtgemetselde ronde opening in het gewelf diende oorspronkelijk als hijsopening. Hierdoor konden snel emmers met water omhoog worden gehesen, bijvoorbeeld als er brand was. Oorspronkelijk was de opening op de begane grond afgesloten met een houten luik.

 

Doelloze trap

Iets verderop in de kelder ligt het restant van een trap met vrij ruw afgewerkte hardstenen treden. De bovenliggende opening is echter dichtgemetseld. Waar de trap in de 16e eeuw naar toe ging….., we zullen het nooit meer weten.
Detail: naast de trap bevindt zich in de wand van de zijgevel een opening met een schuine onderzijde. Gezien de zwarte aanslag op de wanden en het gewelf is het heel goed mogelijk dat dit diende als toevoer voor steenkool.

Museum W kelder

Mysterieuze museumbergplaats

In de zuidelijke kelderbeuk lopen we langs twee bergplaatsen met houten deuren. De deuren hebben luchtgaten en dragen het opschrift MUSEUM BERGPLAATS. De detaillering en het toegepaste type baksteen in de muur wijzen op een datering in de 20e eeuw.

Het stedelijk museum van Weert werd in 1935 opgericht en opende een jaar later haar deuren in een van de ruimtes op de begane grond van het stadhuis. In 1938 werd de vereniging De Aldenborgh opgericht, die de zorg van de bestudering van de geschiedenis van Weert en het beheer van de museumverzameling op zich nam. De eerste belangrijkste taak was het beschermen van de museumverzameling in mei 1940, zodat deze de oorlogstijd ongeschonden zou doorkomen. De collectie werd deels ondergebracht in de archiefkluizen en deels in een depot in de kelder. Zo kon de kostbare verzameling ook uit handen van de geïnteresseerde NSB burgemeester worden gehouden. Pas in 1947 werd op de zolder van het stadhuis het nieuwe Streekmuseum Aldenborgh geopend.

Museum W kelder

Schuilkelder

Het voorste deel van de kelder kon, door middel van twee stalen deuren in speciaal voor deze deuren geplaatste wanden, hermetisch worden afgesloten om zo als schuilkelder te dienen. Deze ruimte was vanaf de Markt via een nu verdwenen zijtrapje te bereiken. Waarschijnlijk zijn deze voorzieningen in de jaren dertig aangelegd, met het naderen van de Tweede Wereldoorlog in het achterhoofd.


En voorts…….

Museum W kelder

Kolommen in de noordwestelijke kelderruimte.
Deze zijn aangelegd omdat in 1911 de indeling van de begane grond ingrijpend werd veranderd. Vroeger rustten alle binnenmuren van het stadhuis op de zijfundamenten of op de grote fundamentmuur tussen de twee tongewelven. In 1911 werd een grote ruimte aangelegd waarvan de dragende muur meer naar het noorden werd verplaatst. Om deze muur te ondersteunen, werden met metselwerk omkleedde stalen kolommen aangebracht.

Museum W kelder

Een van de vele dichtgemetselde gaten die zorgden voor luchtcirculatie in de kelder.
Dit gat zit op een zeer speciale plaats; tot 1911 bevond zich hier namelijk het zogeheten ‘secreet’. De toilet op de begane grond loosde zijn afval via een koker in de kelder!